Menu

None

Voortgaand gesprek over Kerk en Geest – door dr. A. van de Beek

Lichaam en Geest van ChristusHet wordt tijd dat ik reageer op de bijdragen die op deze site gegeven zijn in reactie op mijn boek Lichaam en Geest van Christus.  Ik ben blij dat het boek deze aandacht krijgt, niet alleen omdat je als auteur gehoord wil worden, maar vooral om de zaak. Want daarvoor schrijf je tenslotte theologisch werk.  Ik zou kunnen zeggen: er hebben al veel anderen gereageerd, zelfs zeer adequaat gereageerd. Zo is het boek aanleiding geworden tot een breder gesprek en laat dat vooral voortgaan. Maar dat betekent niet dat ik me er niet in zou mogen en moeten mengen. Ik ben blij met alle reacties en voeg graag nu weer mijn eigen bijdrage aan het gesprek toe.
De onvoorstelbare liefde van Christus
Het verheugt me dat twee personen die een belangrijke plaats innemen in de beide klassieke kerken in Nederland, dr. Plaisier en dr. De Korte, uitvoerig op het boek ingaan en vooral het boek eerst voor zichzelf laten spreken. Zij hebben het doorgewerkt en opgenomen, zonder meteen over alles een oordeel te hebben. Sterker, ik merk dat zij het ter harte hebben genomen en van belang vinden dat ook anderen het ter harte nemen. Ik hoop dat ik zo een bijdrage heb kunnen leveren voor nieuwe wegen naar en met elkaar in de gemeenschap van Christus die zijn kerk is.
Nu dient een respons niet alleen om te bevestigen waarin we het eens zijn – hoewel we dat wel als eerste moeten zien: wat bindt ons in de gemeenschap van de kerk van alle eeuwen – en dat is het meeste. Daarna kunnen we het over discussiepunten hebben. Misschien zou het zelfs goed zijn om eerst maar eens na te denken over alles waarin we een zijn – dan komen de verschilpunten in een heel ander daglicht.
Maar in het besef van een veel groter eenheid dan verschillen wil ik toch op de aangedragen discussiepunten ingaan – in de hoop dat men in kerkelijke vergaderingen en in de ontmoeting van ambtsdragers het andere wil doen: wat maakt ons samen de kerk van alle eeuwen en plaatsen.
Wat mij opvalt is dat er geen heftige reacties zijn gekomen tegen mijn gedachten over kerk en koninkrijk. Alleen Van der Veen gaat hierop breder in – daarover straks. Men zou de geringe aandacht op dit punt kunnen verklaren vanuit een houding: ‘We kennen de man en zijn spraak.’ Daarop hoeven we niet meer te reageren. Maar die houding straalt geen van reacties uit. Het valt me juist op hoe serieus het boek wordt genomen. De Korte brengt het even in: de kerk heeft toch ook veel mogen betekenen in de wereld. En dat stem ik hem van harte toe. De kerk heeft grote invloed gehad in de wereld. Haar bevrijdende invloed is echter juist waar zij dat niet als een program georganiseerd heeft, maar waar zij zelf in die vrijheid geleefd heeft.
Dit sluit aan bij de opmerking van Plaisier over een ‘krampachtige kruistheologie’ in mijn eerdere boeken. Wat ik in dit boek schrijf is niets anders dan de consequentie van die kruistheologie. Ik vind die ook allerminst krampachtig, integendeel, het is het meest bevrijdende wat er is: ‘En door zijn dood en door zijn bloed is nu de wereld dood voor mij. Ik ben  gestorven maar voorgoed van heel die dode wereld vrij.’ We zijn bevrijd van het oude bestaan en nieuwe schepping in Christus. Daarom gedenken we zijn dood in de eucharistie als de hoogste vrijheid, waarin we zelfs bevrijd zijn van onszelf: ‘Niet ik leef meer, maar Christus leeft in mij’ (Gal. 2:20). Om vrij te zijn heeft Christus ons vrijgemaakt. Dat is de toonzetting van het evangelie. En al stem ik van harte in met Smouter dat de inwoning van de Geest iets anders is dan de incarnatie, ik zal dat nooit zo uitleggen dat wij wat moeten doen. Dat is het eeuwige misverstand: dat je als christen iets zou moeten.
Heiliging is iets totaal anders dan het uitvoeren van een opdracht. Heiliging komt voort uit de inwoning van de Geest en de liefde die in ons is uitgestort. Een opdracht komt voort uit de wet. En wie zou een christen een wet kunnen opleggen? Augustinus zegt in zijn commentaar op de tekst: ‘Christus leeft in mij’: als je een christen een wet oplegt, dan leg je Christus een wet op. Dan geef je de indruk of Hij zelf nodig heeft om het rechte pad te worden gehouden. Je kunt christenen geen opdrachten geven. Ze leven alleen maar uit de liefde. Het is het verschil tussen een jongen die zijn kamer moet opruimen omdat zijn moeder het gezegd heeft, of die zijn kamer opruimt omdat zijn nieuwe vriendin op bezoek komt. In het laatste geval ziet de kamer er echt netter uit! Zo is het ook met het leven van een christen. Laten christenen maar niet bezig zijn met opdrachten, maar met de liefde. Daar knappen ze erg van op! Daarom herken ik er niets van als Smouter zegt dat mijn benadering openstaat voor een weg van gelatenheid. Dat is een totaal misverstaan van waarom het gaat: het gaat om de onvoorstelbare liefde van Christus. Hij maakt mij vrij juist door me helemaal in beslag te nemen. Als ik al iets bij mij zelf herken is het dat dít niet goed tot me doordringt. Daarom heb ik de kerk zo nodig, de prediking, het zingen, het gebed en bovenal de eucharistie. Uit die hoogste concentratie op de liefde van Christus waarin we mogen leven en die we mogen vieren wordt alles anders. Dan heb ik geen aansporing meer nodig. Wie mijn theologie uitlegt als een vrijbrief voor gelatenheid zou ik hetzelfde antwoord willen geven als Paulus doet in Romeinen 6 – en het aardige is dat hij dat ook doet met een beroep op een sacrament, in dit geval van de doop. Alleen moet je de doop dan wel goed verstaan: als ons einde en niet als onze zelfbevestiging!
Theologie zonder midden
In die lijn versta ik ook de reactie van Van der Veen. Hij wil veel te snel naar de praxis. Kenmerkend vind ik de volgende alinea:
‘Want de aansluiting bij het huidige kerkelijke leven is daardoor – te – gering en ik kan mij voorstellen dat velen in de PKN zich niet echt aangesproken zullen voelen door dit boek. Het lijkt alsof Van de Beek met name gericht is zijn eigen achterban, de Gereformeerde Bond, al gaan de ontwikkelingen deze denominatie ook niet voorbij en ervaart men binnen deze stroming evengoed de veranderingen in het kerkelijk leven. Van de Beek besteedt daar weinig aandacht aan en dat vind ik toch een gemiste kans.’
In de eerste plaats ben ik geen lid van der Gereformeerde Bond . Ik heb daarvoor al  bedankt toen ik predikant was en zelfs de plek in Vriezenveen waar ik met veel vreugde werkte daarom opgegeven. Ik wil slechts ambtsdrager van de kerk zijn en mijn huidige aandacht voor eenheid van de kerk ligt geheel in die lijn. Mijn boek is niet vanuit een bepaalde modaliteit of vanuit een bepaalde cultuur bedoeld, maar geworteld in het getuigenis van de katholieke kerk. Dat is mijn ‘achterban’.
Dat de Gereformeerde Bond ook niet stil staat was mij ook niet ontgaan en alles wat ik zeg geldt voor Bonders net zo goed als voor anderen, niet alleen in de PKN maar ook in de RKK en in allerlei andere denominaties en bewegingen. Het is ook niet typisch Nederlands of Europees. Ik heb teveel in de wereld gereisd en teveel studenten uit alle werelddelen gehad om niet te weten wat er gaande is in de wereld. En juist daar zit mijn zorg: was het maar een Nederlands fenomeen dat de klassieke kenmerken van de kerk onder hoge druk staan.
Dat velen in de PKN zich door mijn boek niet aangesproken zullen voelen mag misschien zo zijn. Maar zegt dat iets over waarheid? Zegt het ook iets over waarheid dat 25% van de huidige christenheid thans charismatisch is – en dat ik er daarom meer aandacht aan had moeten geven, zoals Plaisier suggereert? Waarheid bestaat toch niet uit wat mensen aanspreekt of wat mensen kiezen? Zeker in de kerk moet men beter weten. In de tweede eeuw was een groot deel van de christenheid marcionitisch of gnostisch – georganiseerd of beïnvloed – , maar juist daarom moest helder gezegd worden dat het God in Christus om lijfelijke mensen en een geschapen wereld gaat.
Ik zal niet beweren dat ik de waarheid in pacht heb – uiteraard niet. Maar wat ik wel doe is proberen te luisteren naar de kerk van alle eeuwen, gegrond in het getuigenis van de apostelen om te verstaan waar het in de kerk in wezen om gaat. Van der Veen geeft een gematigde reactie van wat men vanuit de PKN zo ongeveer kan verwachten: vanuit de breedte van alle aspecten van de Bijbel als men die los gaat lezen van het Credo van de apostelen – en zo pleegt men dat nu eenmaal te doen. Dan kun je de qahal van het Oude Testament naar voren halen of de koninkrijksverkondiging van Johannes de Doper, los van Hem die de Koning is. Het wordt een theologie zonder midden. Dan worden de zorgen van de dag de oriëntatie van datgene waarover het in de theologie moet gaan. Er is inderdaad de zorgelijke situatie dat er moeilijk ambtsdragers te vinden zijn. Maar als dat moet leiden tot een analyse van het ambt, dan is er gauw helemaal geen ambt meer nodig. Laat men eerst maar weer verstaan wat het ambt is en daartoe verstaan wat de kerk is – en dan móet men ambtsdrager worden, of je wilt of niet: de kerk heeft je nodig. Of zijn er geen mensen meer die de kerk bij het geloof dat ons door de apostelen is overgeleverd willen bewaren? Dat vraagt dan om nog sterker bezinning op dat geloof, in plaats van de praktische vragen van de dag. We zijn in de kerk veel te veel met die praktische vragen bezig en die worden zo belangrijk als we onze eigen werkelijkheid niet meer onderkennen: dat we lichaam van Christus zijn. Dat is ons bestaan en dat is het centrum van ons leven.
Dat is ook de reden waarom ik aan de kerk zoveel aandacht geef. Ik weet zeer wel dat het Credo een andere volgorde heeft. Ik weet ook dat de Schrift gepredikt moet worden en niet de kerkvaders. Maar het gaat om de juiste theologie op dit moment: een tijd waarin christelijk geloof alle kanten uitwaaiert en men altijd wel een bijbeltekst kan vinden of een bijbelse lijn die gebaseerd is op een paradigma dat men al lang wist. Er is van alles en nog wat gaande in de kerk en daarbuiten, en wat kerk is en wat niet is soms nauwelijks meer duidelijk. Daarin is het nodig om eerst de volle aandacht weer te geven aan wat het betekent dat er een kerk is en dat God mensen in de eenheid van Christus vergadert. Als we dat weer verstaan en daarin leven, dat vieren en verkondigen, dan wil ik best over praktische vragen denken – maar die komen dan wel in ander perspectief. En dan zijn we bevrijd van heel veel discussies die nu de agenda van kerkenraden en synodes bepalen.
Ik zal niet zeggen dat er dan geen discussies en geen conflicten meer zullen zijn. Die zijn er vanaf het begin geweest in de kerk.  Terecht zegt De Korte dat het ook in nieuwtestamentische tijd niet allemaal pais en vree was. Dat zie je weerspiegeld in het Nieuwe Testament. Maar juist dáárom is er een canon ontstaan: om de authentieke leer van de apostelen weer te geven. Er is van meet af aan een eenheid van de orthodoxie. En dan gingen de debatten ook ergens over: wie is Christus Jezus? wie is God voor Jood en heiden? Van der Veen verwacht meer van het boek (‘een gemiste kans’). Er kan en moet inderdaad nog veel meer gezegd worden – maar niet dat wat Van der Veen graag wil. Dat komt vanzelf wel als de kerk eerst weer ter harte neemt (én daarnaar handelt!) wat het betekent om één, heilig, katholiek en apostolisch te zijn. Zolang dat niet haar agenda bepaalt, is alles geoorloofd en alles belangrijk – en dus oeverloos gepraat.
Het valt me op dat vooral in het begin in de reacties veel aandacht werd gegeven aan de paragraaf over de kerk in crisis. Dat is echter een paragraaf van acht bladzijden na ruim 160 pagina’s over wat de kerk is. Als we ons daarop bezinnen dat is het zo overweldigend om samen kerk te mogen zijn in de gemeenschap met Christus, dat de crisis uit het zicht verdwijnt. Eerlijk gezegd heb ik die paragraaf alleen toegevoegd omdat ik na die 160 pagina’s een reactie verwachtte als: ‘’Mooie idealistische praat, maar de realiteit is wel anders.’ Welnu de realiteit van de kerk is niet anders, zegt ik in de paragrafen na die acht bladzijden. De realiteit van de kerk is die van de kerk waarin we geloven, maar in de huidige bedeling is dat wel zwaar onder het aspect van het tegengestelde gelaat. Dan zien we alleen de kerk in crisis – maar dat is de kerk die met de wereld geoordeeld is, waarvan de houdbaarheidsdatum al verstreken is.
Ambt en sacrament
Uiteindelijk kom ik zo dichter bij Van der Leer dan bij Van der Veen. Met Van der Leer heb ik gemeen dat we hartstochtelijk zoeken naar waarheid en dat we weten dat waarheid niet waarheid in het algemeen is, maar altijd de waarheid aangaande Christus, die zelf de Waarheid is. Dat bindt ons samen. Waar we verschillend over denken is de wijze waarop we aan Christus deel krijgen en hoe we bij de gemeenschap van Hem bewaard blijven. Ongetwijfeld is er veel variatie in wat ik gemakshalve maar even de neo-protestantse traditie noem: baptisten (in velerlei soort), methodisten, evangelischen, charismatischen, congregationalisten, pentacostals en nog veel meer. Van der Leer weet veel beter dan ik wat daar allemaal te doen is, gezegd wordt en beleefd wordt. Ze zijn zeker niet allemaal over één kam te scheren, maar wat ze allemaal gemeen hebben is dat de verbijzondering van het werk van de Geest aan de enkeling en in de gemeenschappen aan de basis meer paradigmatisch is dan de institutionele kerk en haar ambten. Dat is een brede tendens in de wereldwijde kerk, veel meer zelfs in andere continenten dan in Europa. De mate waarin dit gebeurt is evenzeer verschillend. Het is ook niet voorbehouden aan deze traditie: het komt evengoed en soms nog veel sterker voor in veel liberaal christendom.
In wezen spitst het onderscheid zich toe op ambt en sacrament – en het is terecht dat Van der Leer daaraan de meeste aandacht geeft. Ik zou hier de discussie kunnen heropenen over de doop en de eucharistie, maar ik wil me net als Van der Leer nu richten op het ambt. Van der Leer is met een aantal gerenommeerde nieuwtestamentici verbaasd over het fenomeen dat zo kort na het Nieuwe Testament plotseling het bisschopsambt zo zwaar weegt. Er lijkt een wereld van verschil tussen het christendom van de eerste eeuw en dat van de tweede en derde eeuw op dit punt. Dat is inderdaad het geval als men louter let op woorden, en als men vervolgens die woorden, bijvoorbeeld episkopos, in de eerste eeuw (Nieuwe Testament) maximaal ontdoet van een technische betekenis.
Het is echter helemaal niet zo dat er in de nieuwtestamentische tijd geen gezagvol ambt was waaraan de kerk onderworpen behoorde te zijn. Er was zelfs een heel zwaar aangezet ambt: dat van de apostelen. Zij beslisten wat er moest gebeuren, op z’n kortst geformuleerd in Handelingen 15:28: ‘Het heeft ons en de heilige Geest goed gedacht.’ En wat er in Jeruzalem besloten is, daaraan moet iedereen zich houden. Als Paulus het evangelie in Asia wil brengen en later in Bithynië, dan wordt hem dat door de Geest verhinderd (Hand. 16: 6v), dat wil zeggen: simpel omdat hij het evangelie aan de heidenen zou brengen en Petrus aan de besnijdenis. Zo hadden de apostelen besloten en daarom mocht Paulus niet naar Asia en Bithynië met hun grote Joodse gemeenschappen gaan. Dat was het terrein van Petrus (1 Petrus 1:1). Steeds weer blijkt dat het gezag van een apostel doorslaggevend is. Dat is in Handelingen het geval en dat is ook in de brieven het geval. Bij de beslissingen over wat in de kerk gedaan en gezegd moet worden gaat het niet om een discussie onder medechristenen maar om gehoorzaamheid (2 Kor. 2:9; Filipp. 2:12; Hebr. 13:17). Het Nieuwe Testament kent wel degelijk een zwaar ambtsbegrip: dat van de apostelen, die deze verantwoordelijkheid waar nodig toevertrouwen aan presbyters. Aan het eind van de eerste eeuw zijn de apostelen gestorven. Het is logisch dat er dan een ander ambt komt. Dat zijn de bisschoppen. Zo hebben de kerkvaders de bisschoppen ook verstaan: ze zijn de opvolgers van de apostelen. Zo zeggen ze het ook expliciet.
In de gemeenschap van de apostelen is er de kerk van Christus. Je kunt niet zomaar op eigen houtje beginnen. Ook Paulus moet in Jeruzalem te rade en ook over zijn werk  en de wijze waarop hij dat uitvoert gaan de apostelen in Jeruzalem, met Petrus en Jakobus als doorslaggevende stem. Zo wordt de eenheid bewaard en zo wordt de kerk bewaard in de waarheid van de Geest die in alle waarheid leidt.
Vervolgens kunnen we op duizend manieren nuanceren en ik doe daar graag aan mee, maar er zijn momenten dat er eerst weer klip en klaar gezegd moet worden waarop genuanceerd wordt, want in het huidige kerkelijke leven sterft de kerk aan ‘the death of a thousand qualifications.’ Eerst maar eens helderheid over het wezen van de kerk – en dan gaan we nuanceren. Maar daar zijn we voorlopig nog niet aan toe. In het huidig tijdsgewricht leiden nuanceringen al snel tot vrijblijvendheid en ontsnapping aan de claim die de gemeenschap met Christus op ons legt: niet ik leef meer maar Christus leeft in mij. Dat is Christus en wel de Gekruisigde wiens dood we gedenken in de Eucharistie die we vieren als het feest van de vrijheid.
Van der Leer vindt dat ik de Geest opsluit in het ambt. De Geest laat zich niet opsluiten, net zo min als het Woord zich laat opsluiten. Het is wat anders dat het Woord zich incarneerde in de lijfelijke gestalte van Jezus van Nazareth. Het behaagde de volheid van de Godheid zich in Hem woning te maken. Zo doet de Geest het ook in de kerk onder het gezag van de apostolische ambtsdragers. Daardoor is de Geest niet opgesloten, integendeel, het is zijn vrije genade om door mensen mensen samen te brengen en te laten delen in de volheid van Gods liefde. Zo doet de Geest het nu eenmaal en ik ben daar blij om: ik hoef niet overal op zoek te gaan naar vindplaatsen van de Geest die steeds weer ambivalent blijken en me dus uit handen glippen. Er is gewoon een ambtelijke kerk en daarbinnen mag ik leven – en daarbinnen heb ik alle ruimte om het Woord te horen, persoonlijk te beleven en te geloven. Dat heeft niets te maken met psychologische veiligheid en behoefte aan gezag (eerlijk gezegd heb ik daar niet zoveel mee), maar met de gave van God in de gemeenschap van Christus.
Ik zou nog op heel veel dingen kunnen ingaan, maar beperk me nu tot wat ik heb geschreven. Ten slotte staat wat ik belangrijk vind in het boek. Twee dingen wil ik nog wel naar voren brengen die in de discussie nog niet zo aan de orde kwamen: de kwaliteitsbewaking van de kerk in verkondiging en leven, ofwel de tucht. In onderwijs en gezondheidszorg zijn we uiterst alert op kwaliteitsbewaking. Vinden we de kerk misschien minder belangrijk – vrij speelterrein voor hobbyisten? En het tweede dat daarmee meteen samenhangt: hoe kunnen we eigenlijk praten over de kerk als niet allereerst de kerk één is? Een gedeelte kerk vraagt om vrijblijvendheid. En wat erger is: is Christus dan gedeeld? Misschien kunnen De Korte en Plaisier het er toch nog eens over hebben – en laten ze dan ook Van der Leer maar uitnodigen. Ik begrijp best dat de kerk niet van vandaag op morgen herenigd zal zijn. Dat is onmogelijk. Je doet eeuwen geschiedenis niet zomaar te niet. Maar toch! Er staat ook nog geschreven: ‘Wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God.’ Maar daarvoor moest de jongeman wel eerst zijn vele goederen verkopen. Voor ik nu aan een preek begin, stop ik maar, want preken horen in de kerk en niet op het web.
Deze bijdrage van A. van de Beek is een reactie op eerdere bijdragen op Theoblogie van dr. A.J. Plaisier, dr. Gerard de Korte, Evert van der Veen en drs. Teun van der Leer. Zij gaven een reactie op Van de Beeks nieuwe boek Lichaam en Geest van Christus, waarvoor onze hartelijke dank.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken